30635 |
ringkwast |
bandkwast:
bantkwas (Q111p Klimmen)
|
Kwast waarbij de haarbundel in een smalle ijzeren ring wordt geplaatst en vervolgens wordt vastgewigd. [N 67, 30e]
II-9
|
24234 |
ringmus |
korenmus:
kaoremösj (Q111p Klimmen),
cf. etym.aant.
kòòremösj (Q111p Klimmen),
veldmus:
veldmösj (Q111p Klimmen),
vēldmösj (Q111p Klimmen),
vèltmös (gew.uitspr.) (Q111p Klimmen)
|
ringmus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27960 |
ringondersteuning |
ringbouw:
reŋkbǫw (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Gesloten ondersteuning, bestaande uit gebogen staalprofielen. De samengestelde ondersteuning heeft de vorm van een cirkel of een ovaal. De ringondersteuning wordt toegepast wanneer ruimten met grote afmetingen moeten worden ondersteund of wanneer grote drukverschijnselen worden verwacht. [N 95, 342 add.; N 95, 341; monogr.]
II-5
|
29775 |
ringoven |
ringoven:
reŋk˱ǭvǝ (Q111p Klimmen)
|
Ringvormige oven waarin het vuur zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de veldoven, periodiek verplaatst. De oven werd ontworpen door de Duitsers F. Hoffman en A. Licht. De ringoven werd gebruikt in de steen-, pannen- en gresbuizenindustrie. Zie afb. 25. De ringoven was oorspronkelijk een rond, later een langwerpig met ronde of rechte uiteinden geconstrueerd gebouw met gewelven. In het hart stond de schoorsteen die werd omringd door een klein kanaal, de rookgang, en een groter, de stookgang, waarin de vormelingen werden geplaatst. In het gewelf van de stookgang werd door de stoker via stookpotten de brandstof gedeponeerd in de in de inzet uitgespaarde stookkanalen. Trekgaten, voorzien van rookklokken, in de brandmuur of vuurplaat tussen de twee kanalen zorgden voor de afvoer van rook en lucht. Met het aantal trekopeningen correspondeerden een gelijk aantal poorten in de buitenste ringmuur. Hoewel de stookgang één grote ruimte was, noemde men het gedeelte van poort tot poort een kamer. Door middel van een ijzeren schuif was het mogelijk de kamer af te sluiten. Dientengevolge kon de stoker met behulp van de rookklokken in de trekgaten het vuur vooruittrekken, nadat de schuif een kamer verder was ingezet (Geuskens, pag. 149). [N 98, 127; monogr.]
II-8
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
rinksjtêke (Q111p Klimmen)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
rinkvinger (Q111p Klimmen)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
omloop:
ómloup (Q111p Klimmen)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, springend vuur, ringelworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
belle (Q111p Klimmen),
schellen:
sjelle (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20792 |
rins |
zuur:
zoere kant (Q111p Klimmen),
zuurachtig:
zoerechtig (Q111p Klimmen)
|
lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
21214 |
riool |
aag:
aag (Q111p Klimmen),
goot:
göt (Q111p Klimmen),
riolering:
riolering (Q111p Klimmen),
riool:
riejool (Q111p Klimmen)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)]
III-3-1
|