20446 |
rouwsluier |
rouwsluier:
`ne rouwsluier (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vliegennet:
spottend
vlegenèt (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
voile:
n vaol (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vwaol (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
voile:
vaol (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
vôêl (Q111p Klimmen),
voile-tje:
eenkleine vwaol voor t gezicht
vwelètje (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)] || rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
28078 |
roven |
roven:
rǫwvǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
stijlen wegtrekken:
štilǝ wextrękǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Willem-Sophia])
|
De ondersteuningen wegnemen uit het ontkoolde pand. Met de term "snoeien" duidt men volgens de invullers uit Q 15 en Q 113 op respectievelijk de mijnen Maurits en de Emma het geheel of gedeeltelijk doorsteken van houten stijlen aan. [N 95, 568; N 95, 544; N 95, 571; N 95, 355; monogr.]
II-5
|
28080 |
rover |
rover:
rǫwvǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Mijnwerker die de ondersteuningen uit het ontkoolde pand verwijdert. Men noemt ze "rovers" omdat ze de stutten wegnemen of roven alhoewel ze hun "buit" in het pand nevens de transportinstallaties achterlaten ter beschikking van de houwers van de volgende ploeg. De benaming "mannetjesklopper" halen ze uit het feit dat ze de spie van de metalen schuifstempels - waarin men met wat verbeelding het silhouet van een ijzeren "mannetje" kan vinden - met een lange hamer uit haar slot kloppen, waardoor de stempel ineenschuift (Defoin pag. 101). [N 95, 569; monogr.; Vwo 269; Vwo 385; Vwo 390; Vwo 500; Vwo 672; Vwo 719]
II-5
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rejaal (Q111p Klimmen)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
papenmuts:
papemutsj (Q111p Klimmen)
|
rozenbottel [SGV (1914)]
III-4-3
|
23721 |
rozenhoedje |
rozenkrans:
roeëzekrans (Q111p Klimmen),
roëzekrans (Q111p Klimmen)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
rozenkrans:
der roëzekrans (Q111p Klimmen),
rosekrans (Q111p Klimmen)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23722 |
rozenkransgebed |
drie rozenkrans beden:
driej roëzekrans bae (Q111p Klimmen),
volle rozenkrans:
`ne volle roeëzekrans (Q111p Klimmen)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
d`r roeëzekransmaont (Q111p Klimmen),
der roëzekransmaond (Q111p Klimmen),
rosekransmont (Q111p Klimmen)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|