18951 |
schurk, smeerlap |
schavuit:
sjavuut (Q111p Klimmen),
smeerlap:
⁄ne sjmieërlap (Q111p Klimmen)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] || schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|
31584 |
schutkap |
dop:
dǫp (Q111p Klimmen),
smeerdop:
šmiǝrdǫp (Q111p Klimmen)
|
Metalen kap die het uiteinde van de modernere, gietijzeren fabrieksas beschermt tegen stof en vuil. De schutkap wordt meestal in het voorste deel van de naafbus vastgeschroefd en draait dan mee met het wiel. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus Collings patentbus. De schutkap kan met behulp van een speciale sleutel worden verwijderd. Zie ook het lemma ɛwielsleutel, chapeausleutelɛ. Er bestaan ook uitvoeringen van de naafbus waarbij een dopvormige moer op de van schroefdraad voorziene as wordt vastgedraaid en met behulp van een luns wordt geborgd. Bij Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) wordt dit type naafbus halfpatentbus genoemd. De opgaven van de respondenten uit L 268 en L 320c (chapeau) zijn benamingen voor deze moer. In Meerlo-Wanssum e.o. (L 214, 214a, 215, 217, 245b, 246a) heeft het woord luns (vgl. het vorige lemma) een betekenisverschuiving ondergaan: men gebruikt het daar specifiek voor de "dop van de as van het karwiel" (v.d. Voort, pag. 188).' [N G, 50d; N 17, 64; monogr.]
II-11
|
22427 |
schutsboom |
schietboom:
sjeetboum (Q111p Klimmen)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schut:
sjöt (Q111p Klimmen),
lid van een schuttersgilde
sjət (Q111p Klimmen),
schutter:
sjətər (Q111p Klimmen)
|
schutter [RND], [SGV (1914)]
III-3-2
|
22853 |
schutters |
schutten:
sjötte (Q111p Klimmen)
|
schutters (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
33373 |
schutting naast de koeienstand |
onderslag:
oŋǝršlāx (Q111p Klimmen),
schot:
šǫt (Q111p Klimmen)
|
Om de koeienstand af te scheiden van de gang ernaast is er een schutting, een lage muur of een paal of plank aangebracht. De benamingen kunnen vaak ook van toepassing zijn op de scheiding tussen twee paarden in de paardestal. [N 5A, 38d]
I-6
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (Q111p Klimmen)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
30688 |
schuurblok |
schuurblok:
šūrblǫk (Q111p Klimmen),
schuurblokje:
šūrblø̜kškǝ (Q111p Klimmen),
schuurklos:
šūrklǫs (Q111p Klimmen),
schuurkussen:
šūrkø̜sǝ (Q111p Klimmen)
|
Rubber, kurken of houten blokje waaromheen het schuurpapier wordt gedaan. [N 67, 60d]
II-9
|
31549 |
schuurlinnen |
politoerdoek:
politūrduk (Q111p Klimmen),
politoerlap:
politūrlap (Q111p Klimmen)
|
Strook linnen waarop korrels schurend materiaal geplakt zijn. Vaak is dit amaril, fijngemalen aluminiumoxide, of carborundum, een zeer harde soort aluminiumoxide. Schuurlinnen wordt vooral gebruikt bij het schuren en polijsten van metalen. [N 33, 234-235; N 64, 56b]
II-11
|
30685 |
schuurpapier |
schuurpapier:
šūrpapīr (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
šūrpǝpīr (Q111p Klimmen)
|
Stevig papier waarop korrels schurend materiaal zijn aangebracht. Het schuurmateriaal van schuurpapier wordt normaal onderverdeeld in grove, middel en fijne korrel. Daartussen bestaan nog diverse gradaties, die worden uitgedrukt in nummers die ongeveer overeenkomen met het aantal korrels per vierkante centimeter. Zie ook de lemmata "schuurpapier" en "waterproof-schuurpapier" in de paragraaf over de vaktaal van de huisschilder in Wld II. 9, pag. 205. [N 33, 233; N 33, 234; N 64, 56a; N 64, 56c; monogr.] || Stug papier dat aan één zijde met glaspoeder of amaril beplakt is en gebruikt wordt voor het gladschuren van hout. Men onderscheidt bij schuurpapier verschillende korreldiktes. [N 67, 60a; L 42, 44; monogr.]
II-11, II-9
|