33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
šȳrpǭrt (Q111p Klimmen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
schop:
een bergplaats voor hout enz. aan de voorzijde open en met pannen of platen afgedekt
sjop (Q111p Klimmen),
meer open ruimte
sjòp (Q111p Klimmen),
stal:
sjtal (Q111p Klimmen),
Afgesloten ruimte
sjtal (Q111p Klimmen),
stalletje:
sjtelke (Q111p Klimmen),
sjtèlke (Q111p Klimmen)
|
Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)] || schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
30598 |
schuurverf |
schuurverf:
šū.r[verf] (Q111p Klimmen)
|
Verf waarin met puimsteen geschuurd wordt. Als schuurverf wordt vaak grondverf gebruikt. Door het schuren in de natte verf hecht de verflaag beter aan de onderliggende plamuurlaag. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 18c]
II-9
|
19063 |
schuw |
bang:
WLD
bang (Q111p Klimmen),
schuw:
Veldeke
sjuu (Q111p Klimmen),
WLD
sjuu-j (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
27642 |
sein voor begin en einde van de schaft |
botteren kloppen:
butǝrǝ klopǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
toet:
tȳt (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Het begin en einde van de schafttijd kon op bepaalde manieren aangegeven worden. Volgens de informanten van Q 15, Q 33, Q 35 en Q 113 sloeg men vier maal op de leiding of men knipperde vier maal met licht getuige de informanten van L 426, Q 15 en Q 33. Ook woordtypen als "vier maal" en "vier aan vier" duiden op een dergelijk sein. Verder werd er met een elektrische hamer een bel geluid volgens de informant van Q 202 en duiden de woordtypen "opkloppen" en "afkloppen" respectievelijk op het begin en het einde van de schafttijd. [N 95, 54]
II-5
|
27301 |
seinbel |
seinbel:
seinbel (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Julia])
|
De bel waarmee de seingever seinen kan geven aan de ophaalmachinist. Zo kan hij doorgeven of de liftkooi omhoog of omlaag moet en met welke snelheid dit moet gebeuren. [N 95, 92; monogr.]
II-5
|
28258 |
seinen geven |
kloppen:
klopǝ (Q111p Klimmen [Domaniale])
|
Seinen geven aan de ophaalmachinist om de liftkooi in beweging te zetten. Het woordtype "kloppen" is volgens de invuller uit Q 121 te verklaren uit het feit dat vóór de invoering van de elektrische seinen, de signalen werden gegeven door middel van een staaldraad die in de schacht was bevestigd en waarvan het uiteinde in de nabijheid van de ophaalmachinist was verbonden met een soort hamer die tegen een vrij hangende, ijzeren plaat klopte. Vandaar dat later bij de elektrische seinen ook van "kloppen" werd gesproken. [N 95, 92 add.; monogr.]
II-5
|
28365 |
seinfluit |
seinfluit:
seinfluit (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Wilhelmina])
|
De signaalfluit die bij transportmiddelen aanwezig is en waarmee geseind kan worden. Aan de signaalfluit is een kabel bevestigd die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en het mogelijk maakt op ieder punt van de pijler seinen te geven. [N 95, 668]
II-5
|
27250 |
seingever |
aanslager:
āšlę̄gǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia]),
seingever:
seingever (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
sęjngę̄vǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Verantwoordelijke voor het seingeven bij het dalen en stijgen van de liftkooien. Seingevers bevinden zich aan iedere hoofdschacht, zowel onder- als bovengronds, en ook aan de tussenschachten en op- en neerbraken. Zij bedienen de lift en zijn vaak belast met het in- en uitladen van de mijnwagentjes (Vanwonterghem pag. 60). Zie voor het woordtype "klopper" (Q 117) ook het lemma Seinen Geven. [N 95, 132; N 95 133; monogr.; Vwo 109; Vwo 110; Vwo 700]
II-5
|
29600 |
seizoenarbeiders |
seizoenwerkers:
sǝzunwerǝkǝš (Q111p Klimmen)
|
Werklieden die slechts een maand of vijf op het steenbakkersbedrijf verbleven. Gedurende de winter trachtten ze elders een bron van inkomsten te vinden. [N 98, 8; monogr.]
II-8
|