id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17830 | spannen | spannen: sjpanne (Klimmen) | spannen [SGV (1914)] III-1-2 |
31763 | spanregel van de spanzaag | brug: brø̜k (Klimmen), middenbrug: medǝbrø̜k (Klimmen) | De houten lat die de twee spanzaagarmen in het midden met elkaar verbindt. Achter de spanregel wordt de spanlat vastgezet die ervoor zorgt dat het zaagblad op spanning blijft. Zie ook afb. 18. [N 53, 8f; N I, 1, add.] II-12 |
33743 | spanstokje | trekpaal: trękpǭl (Klimmen) | Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65] I-8 |
31764 | spantouw van de spanzaag | spantouw: špantǫw (Klimmen), touw: tǫw (Klimmen) | Het touw aan de bovenzijde van het spanzaagraam waarmee de spanzaagarmen en het zaagblad worden opgespannen. Zie ook afb. 18. [N 53, 8a; N I, 1a; monogr.] II-12 |
31760 | spanzaag | houtzeeg: hǫwt˲zē̜x (Klimmen), raamzeeg: rāmzē̜x (Klimmen), spanzeeg: španzē̜x (Klimmen) | Handzaag, bestaande uit een houten raam waarin het zaagblad kan worden opgespannen. Zie ook afb. 18. Er bestaan diverse uitvoeringen van dit werktuig die voor verschillende werkzaamheden worden gebruikt. Zie ook de lemmata ɛschulpzaagɛ, ɛpenzaagɛ en ɛdraaizaag, keerzaagɛ. De spanzaag bestaat uit een horizontale lat, de spanregel, waarbij aan de uiteinden twee verticale, beweegbare latten zijn bevestigd. Het zaagblad wordt aan de onderzijde van deze twee latten met behulp van twee knoppen vastgezet. Om het zaagblad te spannen wordt er rond de bovenzijde van de twee latten een touw gelegd, dat met behulp van een spanstokje wordt strakgedraaid. Als het touw, en dus ook het zaagblad, de vereiste spanning hebben, wordt het spanstokje achter de spanregel vastgezet. In het zaagblad van de kortzeeg (kǫrt˲zē̜x), die in Neeritter (L 321) door de wagenmaker werd gebruikt, ontbrak om de drie tanden één tand. Op deze wijze kon het zaagmeel tijdens het zagen beter uit de zaagsnede verwijderd worden.' [N 47, 13a-b; N 53, 1b; N 53, 6a; N 53, 8; N I, 1; N 18, 128 add.; monogr.] II-12 |
31762 | spanzaagarmen | armen: ɛrǝm (Klimmen) | De twee korte, verticale delen waartussen het zaagblad door middel van de stelknoppen ingespannen wordt. De armen dienen bij sommige spanzagen ook als handvat. Zie ook afb. 18. [N 53, 8e; N I, 1 add.] II-12 |
24618 | spar | spar: #NAME? sjpar (Klimmen), zilverden: Veldeke de zilverden (Klimmen) | De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)] III-4-3 |
21895 | sparen | sparen: sjpare (Klimmen) | bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)] III-3-1 |
17963 | spartelen | spartelen: sjpartele (Klimmen) | spartelen [SGV (1914)] III-1-2 |
33904 | spat | hardspat: hartšpat (Klimmen), koespat: kǫu̯špat (Klimmen) | Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j] I-9 |