e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuitbeen aarsknook: aasjknaok (Klimmen) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiter stuit: enne sjtôêt (Klimmen) waarde van 2 1/2 stuiver = 12 1/2 cent [stooter, stôêter?] [N 21 (1963)] III-3-1
stuiven van droog zand of stof mullen: mölle (Klimmen), stubben: begint te sjtöbbe (Klimmen), sjtöbbe (Klimmen), stuifwind: n windvlaag  ne sjtoef wind (Klimmen) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [SGV (1914)] III-4-4
stuiver knabje: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  e knepke (Klimmen), Opm. oude nikkel.  ’n knépke (Klimmen), stuiver: sjtuver (Klimmen), Opm. nw. brons.  enne sjtūūver (Klimmen), vijf cent: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  vief cent (Klimmen) stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuiver (belg.) stuiver: (= 5 cts.).  sjtūūver (Klimmen) Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] III-3-1
stuk stuk: štø̜k (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Wilhelmina]) De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749] II-5
stuk grond perceel: pǝrsēl (Klimmen), stuk: štø̜k (Klimmen), stuk land: štø̜k lant (Klimmen) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk onontgonnen grond wilde grond: welǝ gront (Klimmen), wildernis: wildernis (Klimmen) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
stuk, oude maat voor wijn stuk: 1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.  stök (Klimmen) stuk, oude wijnmaat [N 91 (1982)] III-4-4
stukkool stukkolen: štø̜kkǭlǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Kolen met een afmeting groter dan 80 mm. Het woordtype "ringelkolen" (Q 113) is van toepassing op kleine stukken steenkool (Jongeneel pag. 52). [N 95, 461; monogr.; Vwo 349; Vwo 426; Vwo 757] II-5