33959 |
trossen |
haamkwasten:
hāmkwęs (Q111p Klimmen)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
19317 |
trots |
groots:
gruetsj (Q111p Klimmen)
|
vervuld en blijk gevend van een gevoel van meerderheid boven anderen [groots, fier, trots, heel, freet, moedig, moetig,glorieus] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
grootsigheid:
gruetsjigheid (Q111p Klimmen)
|
het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
t trouwbeuksjke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
trouwbeukske (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] || het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
vuer de wèt trouwe (Q111p Klimmen)
|
de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || door het huwelijk verenigd worden; trouwen [sjanken, sanksen, berinnen, trouwen] [N 87 (1981)] || Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)]
III-2-2, III-3-3
|
20373 |
trouwkostuum bruidegom |
bruidsmontuur:
de broedsmentoeër (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
Cf. RhWb (V), kol. 1277, s.v. "Montur"ook als "guter Anzug"oder "Sonntagsanzug
de broedsmentoeër (Q111p Klimmen),
bruidspak:
t broetspak (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
ut broedspak (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18690 |
trouwpak |
bruidsmontuur (<fr.):
broedsmentoeer (Q111p Klimmen),
brōēds-montoor (Q111p Klimmen),
bruidspak:
brōēdspak (Q111p Klimmen)
|
trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20176 |
trouwring |
trouwring:
enne trouwrink (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
trouwrink (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
mv. ring
`ne trouwrink (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
een trouwring [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18169 |
trui |
pullover:
geen dialect
pullover (Q111p Klimmen),
stoep:
sjtoeb (Q111p Klimmen),
tricot (fr.):
trico (Q111p Klimmen),
triekoo (Q111p Klimmen),
trĭĕkoo (Q111p Klimmen),
triek:
trĭĕk (Q111p Klimmen),
trui:
trui (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
damestrui, kledingstuk zonder knopen [N 23 (1964)] || trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] || Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
t.b.:
t.b. (Q111p Klimmen),
tering:
taering (Q111p Klimmen)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a] || Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-2
|