18311 |
uitneembaar frontje |
befje:
befke (Q111p Klimmen),
béfke (Q111p Klimmen),
frontje:
fruntje (Q111p Klimmen),
plastron (fr.):
plastron (Q111p Klimmen)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
nue (Q111p Klimmen)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
de draag laten zien:
(de koe) līǝt dǝ drāx ziǝ (Q111p Klimmen)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
sjelle (Q111p Klimmen),
uitschelden:
oetsjelle (Q111p Klimmen)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
oetsjlaag (Q111p Klimmen)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
sjlīēp ōēt dôôn (Q111p Klimmen),
uitsliepen:
oetsjliepe (Q111p Klimmen)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
21787 |
uitsluitsel |
uitdracht:
de oetdrach (Q111p Klimmen)
|
een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30703 |
uitsoppen |
gans opstrijken:
gans˱ ǫpštrīkǝ (Q111p Klimmen),
gans uitsoppen:
gans˱ ūtsǫpǝ (Q111p Klimmen),
gans uitstrijken:
gans˱ ūtštrīkǝ (Q111p Klimmen),
uitsmeren:
ūtšmiǝrǝ (Q111p Klimmen)
|
De verfpot helemaal leegverven. [N 67, 64c]
II-9
|
32416 |
uitspannen |
afspannen:
āfšpanǝ (Q111p Klimmen),
uitspannen:
utšpanǝ (Q111p Klimmen)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling:
oetstelling (Q111p Klimmen),
uitstelling van het allerheiligste:
de oetsjtèlling van `t allerhèlligste (Q111p Klimmen),
oetsjtelling van `t Allerhèlligste (Q111p Klimmen)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|