30472 |
verdekken |
afwerken:
āfwerǝkǝ (Q111p Klimmen)
|
De pannen definitief leggen. Zwiers II merkt op pag. 512 over het 'verdekken' op: ø̄Het goed en gelijk leggen der dakpannen op een beschoten dak, hetgeen pas geschiedt, nadat eerst het geheele dak ten ruwste gedekt is, ten einde het gebouw zoo vlug mogelijk waterdicht te maken. Bij het verdekken moet elke pan door klinken goed worden nagezien, of ze zonder bersten is en, waar noodig, iets afgehakt worden, wat bij Hollandsche pannen bijna altijd het geval is, ten einde ze goed sluitend te kunnen leggen.ø̄ [N 32, 47b]
II-9
|
21797 |
verdenking |
verdenking:
verdinking (Q111p Klimmen)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21889 |
verdienen |
verdienen:
geld verdéne (Q111p Klimmen)
|
geld verdienen [bladen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19377 |
verdieping |
stock (d.):
sjtòk (Q111p Klimmen),
verdieping:
verdeeping (Q111p Klimmen),
verdéping (Q111p Klimmen),
vǝrdēpeŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
zool:
zǭl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Willem-Sophia])
|
De verzamelnaam voor een horizontale laag in een huis tussen twee vloeren (verdieping, verdiep, stagie) [N 79 (1979)] || Indien men met de schacht(en) tot een bepaalde diepte in het carboongesteente is doorgedrongen, wordt vanuit de schacht een aantal nagenoeg horizontale gangen gedreven. Door deze gangen worden de koollagen in het mijnveld ontsloten. Het uiteindelijke netwerk van deze gangen vormt de verdieping. Een invuller uit Q 121 maakt voor de Domaniale mijn een onderscheid tussen een verdieping bij een hoofdschacht en een verdieping bij een tussenschacht. De eerstgenoemde verdieping noemt hij een "zool" terwijl de verdieping van een tussenschacht volgens hem als een "gesetz" wordt betiteld. De zegsman uit L 286 merkt voor de mijn in Eisden op dat men daar de verdiepingen voorziet van een nummer, bijvoorbeeld "zeshonderd". [N 95, 381; N 95, 174; monogr.]
II-5, III-2-1
|
30173 |
verdiept werk |
terugliggende voeg:
trykliqǝndǝ vōx (Q111p Klimmen)
|
Ten opzichte van de metselstenen dieper liggend voegwerk. [N 32, 34b; monogr; N 32, 29d.]
II-9
|
24634 |
verdord |
dor:
Veldeke
dor (Q111p Klimmen),
± WLD
dòr (Q111p Klimmen),
uitgedroogd:
#NAME?
ōētgedrūūg (Q111p Klimmen),
verdord:
Veldeke
verdord (Q111p Klimmen),
verwelkt:
± WLD
verwaekeld (Q111p Klimmen)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
leid (Q111p Klimmen),
pijn:
pien (Q111p Klimmen),
smart:
sjmart (Q111p Klimmen),
verdriet:
verdreet (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [SGV (1914)] || smart [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
34155 |
verdrogen |
verzijen:
vǝrzii̯ǝ (Q111p Klimmen)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
21757 |
verduisteren |
beklauwen:
beklawwe (Q111p Klimmen),
jatten:
jatte (Q111p Klimmen),
tikken:
tikke (Q111p Klimmen)
|
ontvangen geld stiekem achterhouden [seminariën, taken] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17936 |
verdwenen |
eweg:
e-weg (Q111p Klimmen),
vort:
voert (Q111p Klimmen)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|