23724 |
voorbidden |
voorbeden:
vuerbae (Q111p Klimmen),
vuerbeje (Q111p Klimmen),
vuërbae (Q111p Klimmen)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24025 |
voorbruidje |
engel:
der ingel (Q111p Klimmen),
wit kind:
wit kind (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
door het water gaan:
Note v.d. invuller: is omschreven!
durch ⁄t water gaon (Q111p Klimmen),
door het water lopen:
Note v.d. invuller: is omschreven!
durch ⁄t water laope (Q111p Klimmen),
ondiepe plaats:
ondepe plaatsj (Q111p Klimmen),
voorde:
(verouderd).
väörd (Q111p Klimmen),
Note v.d. invuller: is sterk verouderd en nu ongebruikelijk.
veurt (Q111p Klimmen)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
t vuergebörchte (Q111p Klimmen),
t vuërgeborrechte van de hél (Q111p Klimmen),
ut vogebörgte der hel (Q111p Klimmen)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
hok:
hok (Q111p Klimmen),
zijkant:
zĭĕjkant (Q111p Klimmen)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27933 |
voorgespannen kap |
voorspankap:
vyǝršpankap (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Kap die bij voorgedreven betimmering wordt gebruikt en die gedragen wordt door de aan de reeds bestaande ondersteuning bevestigde voorspanbalken. [N 95, 363; monogr.]
II-5
|
30092 |
voorgevel |
buitengevelmuur:
būtǝgiǝvǝlmūr (Q111p Klimmen),
buitenmuur:
būtǝ[muur] (Q111p Klimmen)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vyǝrhāmǝr (Q111p Klimmen),
vȳǝrhāmǝr (Q111p Klimmen
[(gebruikt op zethamer en vlakhamer bij zwaar smeedwerk)]
)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11, II-9
|
17747 |
voorhoofd |
voor de kop:
veur dər kop (Q111p Klimmen)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17718 |
voorhuid |
eikel:
eikel (Q111p Klimmen),
kopje:
köpke (Q111p Klimmen),
voorhuid:
vuërhoed (Q111p Klimmen)
|
voorhuid van de penis [N 10c (1961)], [N 10c (1995)]
III-1-1
|