34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eerste koe:
īǝštǝ kǫu̯ (Q111p Klimmen),
eerste rind:
īǝštǝ rent (Q111p Klimmen),
eerste vaars:
īǝštǝ vē̜š (Q111p Klimmen),
vol rind:
vǫl rent (Q111p Klimmen)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (Q111p Klimmen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
ziej (Q111p Klimmen),
’n zie (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet de vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] || Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜nt (Q111p Klimmen)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
moor (Q111p Klimmen)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kat:
Veldeke
kat (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (Q111p Klimmen)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
24272 |
vrouwelijke kwartel |
zij:
zie-j (Q111p Klimmen)
|
het wijfje van de kwartel (zij) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23362 |
vrouwenkant |
epistelkant:
epistelkant (Q111p Klimmen),
kant van de vrouwlui:
dr kant van de vrouwluuj (Q111p Klimmen),
vrouwenkant:
dr vrouwekant (Q111p Klimmen),
vrouwluiskant:
dr vrouwliijtskant (Q111p Klimmen)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrouluujkleier (Q111p Klimmen),
vrouwluiskleren:
vrouluuskleijer (Q111p Klimmen),
vrouwlŭŭjsklei-jer (Q111p Klimmen),
vrouwlüjtskleier (Q111p Klimmen)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] || Vrouwenkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|