23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
de wiezere (Q111p Klimmen),
wiezers (Q111p Klimmen),
wīēzesj (Q111p Klimmen)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30746 |
wikkelen |
malberen:
malǝbǝrǝ (Q111p Klimmen),
marmeren:
marmǝrǝ (Q111p Klimmen),
wikkelen:
wekǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Het schilderen van marmeraderen op houtwerk of stucpleister, ter nabootsing van echt marmer. [N 67, 84b; N 67, 85b]
II-9
|
34146 |
wild |
onredig:
ǫnrøi̯ex (Q111p Klimmen),
redig:
røi̯ex (Q111p Klimmen),
wild:
welt (Q111p Klimmen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
30137 |
wild verband |
gehoddels:
gǝhǫdǝls (Q111p Klimmen),
hoddelenboel:
hǫdǝlǝbul (Q111p Klimmen),
hoddelswerk:
hǫdǝlswęrǝk (Q111p Klimmen),
prutswerk:
prøtswęrǝk (Q111p Klimmen),
wild verband:
welt ˲vǝrbant (Q111p Klimmen)
|
Metselverband waarbij strekken en koppen zich in een laag op onregelmatige wijze afwisselen. Het wild verband werd na de oorlog veel gebruikt in verband met de toen heersende schaarste aan materiaal (Westra, pag. 21). De term wild verband wordt ook gebruikt voor decoratief metselwerk waarbij verschillende steensoorten onregelmatig door elkaar worden gerangschikt. [N 31, 24f; N 31, 26]
II-9
|
24277 |
wilde eend |
wilde eend:
wil aend (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gaws (Q111p Klimmen),
wilde gans:
ein wil gaws (Q111p Klimmen),
wil-gaaws (Q111p Klimmen)
|
gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] || wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
verward haar:
verword haor (Q111p Klimmen)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
wel [koe] (Q111p Klimmen)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
wild roosje:
Veldeke
wil rueskes (Q111p Klimmen),
wilde roos:
-
wil roeës (Q111p Klimmen)
|
Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)] || rozebottelstruik (Rosa rubiginosa) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24679 |
wilde wingerd |
wieger:
-
wieger (Q111p Klimmen),
wilde wie:
-
wille wie (Q111p Klimmen)
|
wilde wingerd [DC 68 (1993)]
III-4-3
|