33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeef:
zēf (Q111p Klimmen)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
33590 |
zeekool |
eeuwig moes:
eëwig moos (Q111p Klimmen),
splijtkool:
sjplìëtkuel (Q111p Klimmen),
+ WLD
sjplîêtkûûl (Q111p Klimmen)
|
De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)]
I-7
|
24400 |
zeelt |
louw:
WLD
louw (Q111p Klimmen),
zeelt:
Veldeke
zeelt (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19472 |
zeemlap |
leren lap:
lêre lap (Q111p Klimmen),
vensterleer:
vinsterlêr (Q111p Klimmen)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zie deit der sjpeul nog ummer mit broen zeip (Q111p Klimmen)
|
Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
lueter (Q111p Klimmen),
luuèter (Q111p Klimmen),
sop:
sop (Q111p Klimmen),
zeep:
zeep (Q111p Klimmen),
zeepluter:
zeiplueuter (Q111p Klimmen)
|
Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] || sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bøŋk (Q111p Klimmen),
bǫŋkǝ (Q111p Klimmen),
klompen:
klømp (Q111p Klimmen)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
huiven:
hȳvǝ (Q111p Klimmen),
krauwels:
krau̯ǝlǝ (Q111p Klimmen),
varkensaardappelen:
vęrkǝsɛrpǝl (Q111p Klimmen),
zwelmannetjes:
šwęlmɛnǝkǝs (Q111p Klimmen)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
heet (weer):
heit (Q111p Klimmen),
hits:
de hèts (Q111p Klimmen),
hits (Q111p Klimmen)
|
hitte [SGV (1914)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23657 |
zegen aan het eind van de mis |
benedictie (<lat.):
binnediksie (Q111p Klimmen),
zegen:
de zege (Q111p Klimmen),
der zaege (Q111p Klimmen),
zengen:
d`r zèènge (Q111p Klimmen)
|
De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|