23427 |
zijaltaar |
klein altaar:
kleine èlter (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zijaltaar:
`ne ziejelter (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
zie elter (Q111p Klimmen),
zĭĕjèlter (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
de ziejbeuke (Q111p Klimmen),
de zĭĕjbeuk (Q111p Klimmen),
zeibeuke (Q111p Klimmen)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
de ziej (Q111p Klimmen),
pi:n in de zi:j (Q111p Klimmen),
pīēn in de zie.j (Q111p Klimmen),
ziej (Q111p Klimmen),
(linge = lendenen).
pie.n in de ziej (of iggen linge) (Q111p Klimmen)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] || zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
27970 |
zijdelingse druk |
stootdruk:
štuǝsdrø̜k (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia]),
zijdruk:
zijdrø̜k (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.]
II-5
|
18680 |
zijden omslagdoek |
zijden plag:
zĭĕjje plak (Q111p Klimmen),
zijden schouderplag:
zieje sjouwerplak (Q111p Klimmen)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
31273 |
zijhamer |
zijhamer:
zijhāmǝr (Q111p Klimmen
[(wordt gebruikt om te vlakken daar waar men met de handhamer niet bij kan)]
)
|
Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73]
II-11
|
23359 |
zijkapel |
zijaltaar:
ziejelter (Q111p Klimmen),
zijkapel:
de zĭĕjkepél (Q111p Klimmen)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lødǝrǝ (Q111p Klimmen),
oogstledders:
ǫu̯xslø̜dǝrǝ (Q111p Klimmen),
zijledderen:
zīlø̜dǝrǝ (Q111p Klimmen)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lødǝrǝ (Q111p Klimmen),
oogstledders:
ǫu̯xslø̜dǝrǝ (Q111p Klimmen),
zijledders:
zīlø̜dǝrǝ (Q111p Klimmen)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnoeve (Q111p Klimmen),
sjnōēve (Q111p Klimmen),
uitsnoeven:
de naas oetsjnoeve (Q111p Klimmen)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|