30978 |
zool |
zool:
zǭl (Q111p Klimmen)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
schoenslap:
sjoonslap (Q111p Klimmen),
zool:
zaol (Q111p Klimmen)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32455 |
zoolbeslag |
stuk:
štø̜k (Q111p Klimmen)
|
Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.]
II-12
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (Q111p Klimmen)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳf (Q111p Klimmen)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
zoon:
zoin (Q111p Klimmen)
|
zoon [SGV (1914)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zawt (Q111p Klimmen)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
kume (Q111p Klimmen),
zuchten:
zöchte (Q111p Klimmen)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
lemmelen:
lèmmele (Q111p Klimmen),
noeken:
nōēke (Q111p Klimmen),
zuigen:
soeGke (Q111p Klimmen),
zuiken:
zoeke (Q111p Klimmen),
zōēke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
fles:
flesj (Q111p Klimmen),
kinderfles:
de kingerflesj (Q111p Klimmen)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|