28506 |
zwerm |
zwerm:
žwɛrm (Q111p Klimmen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
klòg (Q111p Klimmen),
kudde:
köt (Q111p Klimmen),
rek:
raek (Q111p Klimmen),
vlucht:
vlöch (Q111p Klimmen),
zwerm:
zjwérrem (Q111p Klimmen)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
žwɛrmǝ (Q111p Klimmen)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zjweite (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
22032 |
zweven |
zweven:
zjwaeve (Q111p Klimmen)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20689 |
zwezerik |
zwezerik:
Syst. WBD
zjweezerik (Q111p Klimmen)
|
Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30066 |
zwiepingen |
schoren:
šǭrǝ (Q111p Klimmen)
|
De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.]
II-9
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zjwiege (Q111p Klimmen)
|
zwijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
26002 |
zwijmelen |
schravelen:
šrāvǝlǝ (Q111p Klimmen)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
31616 |
zwik |
zwik:
zwek (Q111p Klimmen)
|
De iets naar buiten staande punt van een hoefnagel. [N 33, 369]
II-11
|