32237 |
bovenboom |
deklat:
dęklat (Q111p Klimmen)
|
De balk of lat die de zijwand in de lengte van de karbak aan de bovenkant afsluit. Zie ook afb. 198.3 en het lemma ɛzijwandɛ in wld I.13, pag. 24 e.v.' [N G, 60c]
II-12
|
17639 |
bovendeel van de rug |
krommejak:
krommejak draage (Q111p Klimmen),
nek:
bie vaader in ge-nak zitte (Q111p Klimmen),
pokkel:
der poekel (Q111p Klimmen),
rug:
bie vaader op gen-rögk zitte (Q111p Klimmen),
op gen-rögk zitte (Q111p Klimmen)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22144 |
bovendeksel van een duivenmand |
bovendeksel:
d’r baovedèksel (Q111p Klimmen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: bovendeksel van een duivenmand? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33449 |
bovendeur |
bovendeur:
bǭvǝdȳr (Q111p Klimmen),
bovenste poort:
bø̜̄vǝštǝ pǭrt (Q111p Klimmen)
|
Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c]
I-6
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
#NAME?
tup (Q111p Klimmen),
Veldeke
d’r tup (Q111p Klimmen)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29607 |
bovengrond |
bouwvoor:
buwvoǝr (Q111p Klimmen),
bovendek:
bǭvǝdę ̞q (Q111p Klimmen),
graze:
grǭzǝ (Q111p Klimmen),
ruim:
rūm (Q111p Klimmen),
slobbermichel:
šlubǝrmixǝl (Q111p Klimmen)
|
De laag aarde die onbruikbaar is voor het vormen van stenen en dus terzijde wordt gelegd. Doorgaans spreidt men deze grond later weer uit over het afgegraven terrein, zodat dit opnieuw in cultuur kan worden genomen. [N 98, 18; monogr.]
II-8
|
27661 |
bovengronds |
bovengronds:
bǭvǝgronts (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
bovenop:
bovenop (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
bǭvǝnop (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
28269 |
bovenkabel |
kabel:
kabel (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Wilhelmina]),
kābǝl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
zeel:
zęjl (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De kabel waaraan de beide liftkooien zijn opgehangen. De opgave "ronde kabel" uit Q 12 voor de mijnen in Eisden en Zwartberg duidt erop dat men daar, evenals in de meeste mijnen, voor de bovenkabel een ronde kabel gebruikt. [N 95, 79; monogr.]
II-5
|
28262 |
bovenkomen, naar boven gaan |
bovenkomen:
bovǝkomǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Zwartberg]),
uitvaren:
ūt˲vārǝ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De ondergrondse werken verlaten, naar boven gaan. Het woordtype "uitvaren" werd volgens de invuller uit Q 121 op de Domaniale mijn ook gebruikt wanneer men tijdens de dienst naar boven ging, bijvoorbeeld door ziekte of ongeval. Men moest daarvoor een bon hebben, die door de opzichter werd uitgereikt. Zie ook het lemma Iemand Naar Boven Brengen. [N 95, 83; monogr.]
II-5
|
30325 |
bovenlicht |
overlicht:
ø̜̄vǝrlēx (Q111p Klimmen)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|