17618 |
bovenlip |
bovenlip:
boavəlùp (Q111p Klimmen)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33942 |
bovenstangen |
gebitstangen:
gǝbetštaŋǝ (Q111p Klimmen)
|
De beide naar boven stekende ijzeren delen van het onder lemma Onderstangen genoemde bit. [N 13, 49]
I-10
|
33439 |
bovenste balken van de schelf |
geerden:
gē̜ ̞rdǝ (Q111p Klimmen)
|
De bovenste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balkjes of stammetjes die dwars op de onderste balken van de schelf rusten en los naast elkaar worden gelegd. Vaak zijn het ook takken of latten. In elk geval is dit hout dunner dan dat van de onderste balken. Vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de onderste en de bovenste laag en stemmen de benamingen overeen. Ook komt het voor dat de bovenste laag niet of slechts uit roeden bestaat. Zie ook het lemma "onderste balken van de schelf" (3.4.2). Zie ook afbeelding 16.b bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1). [N 4, 69; N 4A, 13b]
I-6
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste) greep:
grīǝp (Q111p Klimmen),
(bovenste, lange, tweede) handhaaf:
bøvǝštǝ hantǝf (Q111p Klimmen)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
lijf:
lief (Q111p Klimmen),
lijfje:
liefke (Q111p Klimmen)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
bak:
bak (Q111p Klimmen),
bovenstel:
baove-sjtel (Q111p Klimmen)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenop:
boavenop (Q111p Klimmen),
bovenwoning:
baoveweuning (Q111p Klimmen),
tweede stock (d.):
tweͅi̯ədə štoͅk (Q111p Klimmen),
zolder:
zøͅldər (Q111p Klimmen)
|
bovenverdieping [SGV (1914)] || Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
20140 |
box |
box:
nellie löp al in de boks
boks (Q111p Klimmen),
looprek:
⁄t louprék (Q111p Klimmen)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
braodkaetel (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
braodkètel (Q111p Klimmen),
braadpan:
braodpan (Q111p Klimmen),
braadpot:
om vlees te braden
braopot (Q111p Klimmen),
vleesketel:
vleisjkètel (Q111p Klimmen),
vleiskaetel (Q111p Klimmen),
vleespan:
vleisjpan (Q111p Klimmen)
|
Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodwoeësj (Q111p Klimmen),
braodwôôsj (Q111p Klimmen)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|