27711 |
bunkerruimte |
bassin:
bǝzęŋ (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I)]
[Domaniale]),
bunker:
bøŋkǝr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Bunker waarin bijvoorbeeld kolen (Q 121, Q 121c) of cokes (L 426) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 108; monogr.]
II-5
|
24459 |
bunzing |
vuur:
vuur (Q111p Klimmen),
uu als in vuren (schieten)
vuur (Q111p Klimmen)
|
bunzing [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
genabuur zijn:
genaober ziën (Q111p Klimmen),
naburen:
naobere (Q111p Klimmen)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
burgemeister (Q111p Klimmen),
d’n burgemeister (Q111p Klimmen)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32125 |
burijn |
steekgots:
štē̜k˲gutš (Q111p Klimmen)
|
Beitel waarvan het beitelblad bestaat uit twee rechte vlakken die een hoek vormen. De vouw zit bij deze beitel aan de buitenkant van de rechte vlakken van het blad. Het blad kan recht of gebogen zijn. De burijn wordt door de meubelmaker gebruikt om V-vormige groeven uit te steken. De wagenmaker brengt er het sierwerk mee aan op karren en wagens. Zie ook afb. 160. [N G, 27a; N 53, 45e]
II-12
|
29630 |
burrie van de kruiwagen |
de bomen:
dǝ bø̜jm (Q111p Klimmen)
|
Het draagvlak van de kruiwagen met de handvatten. [N 98, 44; monogr.]
II-8
|
21245 |
bus |
bus:
bus (Q111p Klimmen),
bös (Q111p Klimmen)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)] || een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32223 |
busguts |
busgots:
bø̜s˲gutš (Q111p Klimmen)
|
De zware holronde beitel met lange steel waarmee het met behulp van avegaar en schulpboor in de naaf geboorde gat passend wordt gemaakt voor de naafbus. Zie ook afb. 194 en het lemma ɛnaafbusɛ in wld II.11, pag. 133.' [N G, 26c]
II-12
|
21303 |
buskruit |
kruit:
kroet (Q111p Klimmen),
pulver (<lat.):
polfer (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
pollefer (Q111p Klimmen)
|
buskruit [SGV (1914)] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30632 |
buskwast |
buskwast:
bø̜skwas (Q111p Klimmen),
bussekwast:
bø̜sǝkwas (Q111p Klimmen)
|
Kwast waarbij de haarbundel in een ijzeren of koperen bus bevestigd is. [N 67, 30b]
II-9
|