e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

Gevonden: 2642
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtskool houtassen: hǭtasǝ (Koersel) De verbrande houtresten. Deze worden bewaard ofwel onder de oven of buiten onder de oven of in een hoek van het bakhuis (Weyns 41). De as dient wel als weidebemesting of wordt rond salade, kolen en bonen gestrooid om de slakken ervan af te houden (Weyns 41). [N 29, 11a; OB 2, 2b; OB 2, add.; OB 2, 2f; monogr.] II-1
houtsplinter splinster: splẽstǝr (Koersel) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
hovaardig hovaardig: høveͅərdeͅg (Koersel) hovaardig [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
huichelaar heimelijke, een -: das nen hèmeleke (Koersel), schijnheilige: das ne schenhellige (Koersel) huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)] III-1-4
huid huid: hoͅut (Koersel, ... ), vel: t feͅl (Koersel, ... ), vel (Koersel), veͅl (Koersel) de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid, vel [N 10b (1961)] III-1-1
huidschilfers schilfers: schələfərs (Koersel, ... ) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huif van de huifkar huif: hǫu̯f (Koersel) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huivenkar: hǫu̯vǝkɛ̄r (Koersel) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huilen (van droefheid) schreeuwen: schrievde (Koersel, ... ) Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)] III-1-4
huis, woning huis: høͅs (Koersel) huis [ZND 34 (1940)] III-2-1