34481 |
jonge kip |
pul:
pøl (K359p Koersel)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jongen:
jonge (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)]
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
joed (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
zjudus (K359p Koersel)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
jonge dochter:
jonge dochter (K359p Koersel),
wicht:
wicht (K359p Koersel)
|
juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
e blou klied (K359p Koersel),
katowne kliet (K359p Koersel),
klid (K359p Koersel)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || kleed [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
saus:
Syst. Frings
sōͅu̯s (K359p Koersel)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17602 |
kaak |
kaak:
kāk (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
kaak [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
kaaksbeen:
kāksbīn (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kleͅtskoͅp (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|