32822 |
landrol |
wel:
wɛl (K359p Koersel)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
strɛək (K359p Koersel)
|
streek [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lang lijven (K359p Koersel),
lank lieven (K359p Koersel)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
dūvǝlshōǝr (K359p Koersel)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
33838 |
langbenig paard |
(een) hoge:
hūgǝ (K359p Koersel)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
17610 |
lange neus |
goede gevel:
goeie gĕivel (K359p Koersel),
goeie gèvel (K359p Koersel),
lange neus:
lang neus (K359p Koersel),
snuit:
snööt (K359p Koersel)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
21977 |
langeafstandsvlucht |
fond:
fond (K359p Koersel)
|
lange afstandsvlucht (300 km of meer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17809 |
langen |
langen:
Geven.
langen (K359p Koersel)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
lang brood:
Syst. Frings
laŋk˂ brūt (K359p Koersel)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strīp (K359p Koersel)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|