e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leien dak dak van schalies: dāk ˲van sxawlis (Koersel) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
leisteen jurasteen: žøreastin (Koersel), žørešstin (Koersel) Vast, hard, natuurlijk gesteente, in het algemeen van laagvormige of schilferige structuur en meestal grijs of grijsblauw van kleur. Het wordt onder meer gebruikt als bouwmateriaal en voor dakbedekkingen. Zie ook het lemma 'Daklei'. De woordtypen jurasteen, jura en solnhofer verwijzen naar de winplaatsen van deze steensoorten, respectievelijk het Juragebergte en het plaatsje Solnhofen in Beieren (Duitsland). [N 30, 55g;] II-9
lende lee: də lē (Koersel), pijn inne leeën (Koersel) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lendenen en kuil miltkuil(en): melkø̜i̯lǝ (Koersel) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenig zwak: zwak (Koersel, ... ) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lente (Koersel) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel leperd: lepert (Koersel), vagebond: vagebond (Koersel) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: lepel (Koersel) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leugen leugen: da is èn leugen (Koersel), ən løgə (Koersel) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || een leugen [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
leunstoel leunstoel: lø&#x0304nstoͅu̯əl (Koersel, ... ), lø&#x0304nstul (Koersel, ... ) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] III-2-1