e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melkgebit veulenstanden: vø̄.lǝstān (Koersel) Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a] I-9
melktanden melktanden: meͅləktān (Koersel, ... ) melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)] III-1-1
menen menen: mønə[n} (Koersel) menen [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
menggereedschap schupper: sxøpǝr (Koersel) De houten schop of ander gereedschap, gebruikt bij het mengen van de bloem. Meestal gaat het om een houten schep of een niet al te grote houten schop van uiteenlopende vorm. De informant van Q 97 vermeldt dat de "spatel" een ovaalvormig blad heeft en een dikke ronde steel. Verschillende informanten (L 270, 318b, Q 193) zeggen dat het mengen met de hand gebeurt. Zie afb. 16. [N 29, 18b] II-1
mengmachine voor deeg kneedmachine: knēmǝšen (Koersel) Door deze machine enkele minuten te laten draaien mengt men de verschillende soorten bloem. [N 29, 103] II-1
menneke, binnenste deel van het hok mannetje: mɛnǝkǝ (Koersel) Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.] I-4
merel blaan: bloon (Koersel), merel: mèel (Koersel) merel III-4-1
merg merg: meRx (Koersel), mɛrg (Koersel) het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)] || merg [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
merrie meer: mē.r (Koersel), merrie: męri (Koersel), męrɛi̯ (Koersel) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
merrieveulen merrieveulen: męrivø̄.lǝ (Koersel) Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b] I-9