33778 |
melkgebit |
veulenstanden:
vø̄.lǝstān (K359p Koersel)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
meͅləktān (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19137 |
menen |
menen:
mønə[n} (K359p Koersel)
|
menen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
25544 |
menggereedschap |
schupper:
sxøpǝr (K359p Koersel)
|
De houten schop of ander gereedschap, gebruikt bij het mengen van de bloem. Meestal gaat het om een houten schep of een niet al te grote houten schop van uiteenlopende vorm. De informant van Q 97 vermeldt dat de "spatel" een ovaalvormig blad heeft en een dikke ronde steel. Verschillende informanten (L 270, 318b, Q 193) zeggen dat het mengen met de hand gebeurt. Zie afb. 16. [N 29, 18b]
II-1
|
25545 |
mengmachine voor deeg |
kneedmachine:
knēmǝšen (K359p Koersel)
|
Door deze machine enkele minuten te laten draaien mengt men de verschillende soorten bloem. [N 29, 103]
II-1
|
33072 |
menneke, binnenste deel van het hok |
mannetje:
mɛnǝkǝ (K359p Koersel)
|
Het groepje van boven aaneengebonden schoven die in het midden van een hok staan. Kruis heeft wel betrekking op de werkwijze de middelste vier schoven, waar de andere schoven omheen staan, in een kruisvorm te zetten. Deze vier schoven worden niet overal aan elkaar gebonden. Zie afbeelding 7. [N 15, 32a; JG 1d, 2d; Goossens 1963, krt. 37; monogr.]
I-4
|
24212 |
merel |
blaan:
bloon (K359p Koersel),
merel:
mèel (K359p Koersel)
|
merel
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
meRx (K359p Koersel),
mɛrg (K359p Koersel)
|
het merg (in de beenderen) [ZND 31 (1939)] || merg [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē.r (K359p Koersel),
merrie:
męri (K359p Koersel),
męrɛi̯ (K359p Koersel)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
merrieveulen:
męrivø̄.lǝ (K359p Koersel)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|