18237 |
oorring |
oorbel:
e paar oerbelle (K359p Koersel),
een paar oerbellen (K359p Koersel),
ə paor oerbelle (K359p Koersel),
ə powwər oewərbellen (K359p Koersel),
oorbelletje:
e paar oerbellekes (K359p Koersel),
oerbellekes (K359p Koersel),
ə poar oewerbelle-əs (K359p Koersel),
ə power oewerbellə(k)əs (K359p Koersel),
oorring:
ə poər ureŋən (K359p Koersel)
|
een paar oorringen [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
fon. var. van "oorworm"niet overgenomen
oorworm (K359p Koersel)
|
oorworm [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedeweg doen:
beeweg doen (K359p Koersel)
|
We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21975 |
op de jaloersheid spelen |
jaloezie:
zjalouzie (K359p Koersel)
|
Bij gepaarde duiven spelen op de jaloersheid door bij de duivin een andere doffer te plaatsen dan de partner (de beul)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17935 |
op de loop gaan |
lopen gaan:
loəpe gon (K359p Koersel),
op de loop gaan:
oppe loep guin (K359p Koersel)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op zijn tenen lopen:
oͅp zən tīn lupn (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
in een hoop gieten:
en ǝn hūp gęi̯tǝ (K359p Koersel)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op het gemakje gaan:
ǫp t ˲gǝmakskǝ gø̜n (K359p Koersel),
taffelen:
tafəln (K359p Koersel),
tafələ (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
I-9, III-1-2
|
21976 |
op het gevoel van ouderschap spelen |
op een jongen:
op ne jonge (K359p Koersel)
|
Bij gepaarde duiven met jongen spelen op het gevoel van ouderschap, op het verlangen om de jongen terug te zien? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
heukelen:
hø̄.kǝlǝ (K359p Koersel)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|