22732 |
pinstokken (voor de slee) |
ijspinnen:
eispinnen (K359p Koersel),
pikken:
pikke (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
pikken (K359p Koersel)
|
Hoe heten de stokken waarmee een kleine ijsslede wordt voortgeduwd? [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
24364 |
pissebed |
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wild veͅrken (K359p Koersel)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kroos:
kroes (K359p Koersel)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
keɛnɛn (pl) (K359p Koersel),
kroos:
kroes (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
30564 |
plakspaan |
opblokker:
ǫp˱blǫkǝr (K359p Koersel
[(rechthoekig)]
),
plekspaan:
plɛkspǭʔǝ (K359p Koersel)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
31730 |
plank |
berd:
bęrt (K359p Koersel),
plank:
plaŋk (K359p Koersel)
|
In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.]
II-12
|
21967 |
plank van duivenslag |
kijker:
keijker (K359p Koersel)
|
Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17912 |
plassen (met water) |
klossen:
kloͅsə (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33032 |
platliggen van graan |
ligt tegen de grond:
lext tēnǝ grǫnt (K359p Koersel)
|
Wanneer de halmen door wind en regen platgeslagen zijn en tegen de grond liggen, is dat lastig werken voor de zichter. Hier staan steeds de persoonsvormen van het werkwoord genoemd, waarbij als onderwerp moet gedacht worden: "het koren"; achter in het lemma staan enkele zelfstandige naamwoorden: "platgelegerd graan". Heel in de uitdrukking ''(het koren) ligt heel'' staat voor ''helemaal''. [N 15, 13; monogr.]
I-4
|
19417 |
plattebuiskachel |
leuvense stoof:
leuvense stoof (K359p Koersel)
|
lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|