18284 |
rok: algemeen |
schors:
cfr. WNT: schors (II), van schorsen: Schort. Verouderd.
schōͅrs (K359p Koersel)
|
rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ(n) (K359p Koersel)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22443 |
rommelpot |
rommelpot:
rommelpot (K359p Koersel)
|
De pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20705 |
rond wittebrood |
mik:
Syst. Frings
mek (K359p Koersel),
wit:
wit (K359p Koersel)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] || rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
21942 |
rondcirkelen |
rondtoeren:
rondtoeren (K359p Koersel)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het rondcirkelen rond het hok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32801 |
rondeggen |
rond[eggen]:
rǫ.nt˱[eggen] (K359p Koersel)
|
Manier van eggen, waarbij de akker vanuit het midden of vanaf de kanten bewerkt wordt in ronden die steeds groter resp. kleiner worden. Zie verder de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 177a]
I-2
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
dolen:
dōlən (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
dwalen:
dwōlən (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
ronddolen:
dōlən (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
romblokken:
romblǫkǝn (K359p Koersel
[(enkelv romblǫk)]
)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koepaard:
kǫi̯pɛ̄i̯ǝrt (K359p Koersel)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
24238 |
roodborsttapuit |
kritsje:
kretske (K359p Koersel)
|
roodborsttapuit
III-4-1
|