33832 |
windzuiger |
windzuiker:
wę.nt˲zǭ.kǝr (K359p Koersel)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkǝlhoǝk (K359p Koersel)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.]
II-9
|
22770 |
winnen |
winnen:
wennə (K359p Koersel),
wĕnə (K359p Koersel),
winnen (K359p Koersel)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || Winnen. [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-3-2
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterkeuningske (K359p Koersel)
|
winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
putǝ (K359p Koersel)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wep (K359p Koersel),
wip (K359p Koersel)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || Veerkrachtige lat tegen de zolder die met de karnstok verbonden is. De wip dient om het karnen te vergemakkelijken. [N 12, 52, 53 en 54; A 7, 20]
I-11, III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
wepnøs (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
wipneus (K359p Koersel)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)] || neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippen (K359p Koersel)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brēǝ.kǝ (K359p Koersel),
wisselen:
wesǝlǝ (K359p Koersel)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
18290 |
wit halsboordje |
colletje (<fr.):
e kolleken (K359p Koersel)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|