e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

Gevonden: 2642
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
coccidiose coccidiose: koksidioos (Koersel) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Coccidiose: een ziekte in de darmen, vooral bij jongen, met als symptomen: diarree, grote dorst en steeds dunnere uitwerpselen. Er kunnen blijvende letsels zoals een krom borstbeen van overblijven. Ook volwas [N 93 (1983)] III-3-2
compact zwaarder: zwǭrdǝr (Koersel) Zwaar, compact of stug, gezegd van bloem. Ten aanzien van het woordtype "vette" zij opgemerkt dat bloem, gemalen van inlandse tarwe, glad zal aanvoelen, als men deze tussen vinger en duim wrijft (Schoep blz. 19). De bakker spreekt dan over het vettig aanvoelen van de bloem. In feite heeft dit niets met het vetgehalte van de bloem te maken. Door de informanten wordt de bloem als "zwaar" beschouwd wanneer die veel zemelen in zich heeft (Q 121, Q 121e) of wanneer die niet poreus is (K 314). De bloem wordt "stijf" gemoemd, als het deeg meer water nodig heeft. [N 29, 16] II-1
constateren constateren: constateren (Koersel) het neerdrukken van een knop of hendel om de tijd op te tekenen? [N 93 (1983)] III-3-2
convoyeur losser: de losser (Koersel) de persoon die de duiven begeleidt naar de losplaats? [N 93 (1983)] III-3-2
cultivator, extirpator extirpator: ɛkspātǝr (Koersel) De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.] I-2
daas (tabanidae) blinddaas: blendats (Koersel), bol: bōl (Koersel) insect I [Goossens 1b (1960)] || insect II [Goossens 1b (1960)] III-4-2
dak van de mijt kap: kap (Koersel) Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Kap kan zowel op het gehele dak of, elders, alleen op de spits van het dak wijzen. In Q 158a wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het dak kan uitlopen in een ronde spits ("appel") of in een spitse ("peer"), zie ook het lemma ''spits, kop van de mijt'' (5.1.24) en afbeelding 8. De opgaven die betrekking hebben op het materiaal waarmee gedekt wordt staan in het lemma ''strowalm'' (6.1.25). [N 15, 45b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
dakgoot goot: gōt (Koersel), kornis: kǫrneš (Koersel) Zie kaart. Horizontaal afvoerkanaal dat onder een dakrand wordt aangebracht om het van het dak stromende regenwater af te voeren, hetzij onmiddellijk via een spuier, hetzij door een in de aardbodem uitmondende gootpijp. Met de term 'Keulse goot' (L 387) wordt een goot aangeduid die niet buiten het muurvlak uitsteekt, maar op de muurplaat rust. In S 11 en L 1 a-m werd in het algemeen gevraagd naar ø̄gootø̄. In dit lemma zijn uit dit materiaal alleen die antwoorden opgenomen, waarbij door de invuller werd vermeld dat het specifiek de benaming voor een dakgoot betrof. [N 64, 148a; N 54, 185a; L 24, 23a; L B1, 159a; R 14, 23j2; monogr.; Vld; div.; S 11; L 1a-m] II-9
daklei schalie: sxawli (Koersel) Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.] II-9
dal, vallei laagte: liegte (Koersel) laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)] III-4-4