22010 |
de duivenklok afstemmen op de moederklok |
juist zetten:
de klok zjust zetten (K359p Koersel)
|
Hoe heet het afstemmen van de klok op de tijd van de moederklok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21994 |
de duivenklok gelijkzetten met de moederklok |
regelen:
regelen (K359p Koersel)
|
het gelijkzetten van de klokken der spelers met de moederklok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21947 |
de duivin in een hoekje jagen (baltsverschijnsel) |
vastzetten:
ze vastzetten (K359p Koersel)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: de duivin in een hoekje jagen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25634 |
de eerste keer bakken |
afbakken:
afbakǝ (K359p Koersel)
|
[N 29, 60]
II-1
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
drek:
drɛk (K359p Koersel)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|
32715 |
de eerste voor ploegen |
de aanscheut rijden:
dǝn [aanscheut] rę̄i̯ǝ (K359p Koersel)
|
Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.]
I-1
|
32763 |
de eg |
eegd/eeg:
ēx (K359p Koersel
[(pl ēgǝn)]
),
ēxt (K359p Koersel
[(pl ēgdǝ(n) of ēgǝ(n))]
)
|
Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.]
I-2
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
treden:
[treden] (K359p Koersel)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22772 |
de helft vragen |
geef mich de helft:
gèft migh de hèleft (K359p Koersel)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
22389 |
de kaarten couperen |
heffen:
heffen (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|