22087 |
dennennaalden |
spelden:
spellen (K359p Koersel)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
28511 |
derdeling |
derling:
dęrleŋ (K359p Koersel)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeniet (K359p Koersel),
ook materiaal znd 23,4
deugenijt (K359p Koersel),
deugəniet (K359p Koersel),
deugniet van een kind:
deugniet van een kind (K359p Koersel),
kapoen:
kapoen (K359p Koersel),
kwaad jong:
kaot jonk (K359p Koersel),
kwajong:
kojòng (K359p Koersel),
ondeugend jong:
ondeugend jonk (K359p Koersel),
ondeugend kind:
ondeugend kind (K359p Koersel),
reddelstaart:
reddelstert (K359p Koersel),
snotneus:
snotneus (K359p Koersel),
stoute jong:
stoate jong (K359p Koersel),
stouterik:
stoaterik (K359p Koersel),
strop:
strop (K359p Koersel)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
nuts:
’n nuts (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄ ̞r (K359p Koersel)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
høussier (K359p Koersel),
ressier (K359p Koersel)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diabolo (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21310 |
dief |
dief:
dejef (K359p Koersel),
schelm:
schelm (K359p Koersel)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dīp (K359p Koersel)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
19087 |
diepzinnig |
diepzinnig:
hè es diepzinnig (K359p Koersel)
|
Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|