19590 |
doofpot |
douche:
duš (K359p Koersel)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
17788 |
doofstom |
doof en stom:
doef en stoeem (K359p Koersel),
doofstom:
doefstôôm (K359p Koersel)
|
Hij is doofstom [ZND 33 (1940)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
doie (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
dooier:
doi̯ǝr (K359p Koersel),
doren:
dōrǝ (K359p Koersel)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
dupkli.t (K359p Koersel)
|
doopkleed [RND]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
dupfû.nt (K359p Koersel)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
smodderen:
smoͅdərə (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25639 |
doormidden gesneden beschuitbol |
beschuit:
bǝsxø̜̄t (K359p Koersel)
|
De benamingen kunnen ook slaan op de bovenste of onderste schijf van de beschuitbol. [N 29, 62c]
II-1
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
snijden:
snęjǝ (K359p Koersel)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
24477 |
doorn, stekel |
doorns:
dorəs (K359p Koersel)
|
doornen [RND]
III-4-3
|