24478 |
eik |
eikenboom:
èkeboeëm (K359p Koersel),
ɛkəbum (K359p Koersel),
-
eike boeəm (K359p Koersel)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
iekel (K359p Koersel),
ikls (K359p Koersel),
-
ikkels (K359p Koersel)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
32735 |
eindvoor aan de zijkant |
buitenkant:
bøę̄(i̯)tǝkant (K359p Koersel)
|
Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.]
I-1
|
24142 |
ekster |
ekster:
ekster (K359p Koersel),
jekster:
jekster (K359p Koersel)
|
ekster [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
eksteroog:
eksteroeg (K359p Koersel),
äkstərug (K359p Koersel)
|
eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)]
III-1-2
|
28846 |
elastiek |
rek:
rɛk (K359p Koersel)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
elletrik (K359p Koersel)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21257 |
elektrische tram |
elektrieken tram:
elletrikken tram (K359p Koersel)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
he zit in d⁄ellende (K359p Koersel),
ig zen zik van ellende (K359p Koersel)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19686 |
emmer |
emmer:
emər (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
imər (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|