e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

Gevonden: 2642
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eik eikenboom: èkeboeëm (Koersel), ɛkəbum (Koersel), -  eike boeəm (Koersel) eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eikenboom [ZND 34 (1940)] III-4-3
eikel eikel: iekel (Koersel), ikls (Koersel), -  ikkels (Koersel) eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)] III-4-3
eindvoor aan de zijkant buitenkant: bøę̄(i̯)tǝkant (Koersel) Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.] I-1
ekster ekster: ekster (Koersel), jekster: jekster (Koersel) ekster [ZND 39 (1942)] III-4-1
eksteroog eksteroog: eksteroeg (Koersel), äkstərug (Koersel) eksteroog (op de tenen, fr. cor) [ZND 19 (1936)] III-1-2
elastiek rek: rɛk (Koersel) Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.] II-7
elektriciteit elektriek: elletrik (Koersel) electriciteit [ZND 34 (1940)] III-2-1
elektrische tram elektrieken tram: elletrikken tram (Koersel) Een electrische tram. [ZND 34 (1940)] III-3-1
ellende (lijden) ellende: he zit in d⁄ellende (Koersel), ig zen zik van ellende (Koersel) Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] III-1-4
emmer emmer: emər (Koersel, ... ), imər (Koersel, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1