e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koersel

Overzicht

Gevonden: 2642
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluweel, velours velours: flūr (Koersel) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) broek: floere brŏk (Koersel), ’n floere broek (Koersel) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie kweekmerrie: kwēkmeri (Koersel), kweekpaard: kwēkpeǝt (Koersel) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug zoog: zō.x (Koersel) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fooi drinkgeld: drinkgeld (Koersel) fooi [ZND 35 (1941)] III-3-1
fortuin maken fortuin maken: He zal fortuin make (Koersel) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1
framboos framboos: frambooës (Koersel) framboos [ZND 34 (1940)] I-7
frankrijk frankrijk: we hemme in frankrek gezète (Koersel) Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)] III-3-1
funderingssleuven uitsteken opengraven: ōpǝgrāvǝ (Koersel) Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.] II-9
futloze jongen lummel: da is ne lummel (Koersel) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4