17807 |
gaan |
gaan:
gön (K359p Koersel),
gən (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
gaan [ZND A2 (1940sq)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20530 |
gaar |
murg:
mø͂ͅrx (K359p Koersel),
murw:
mø͂ͅrf (K359p Koersel)
|
murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
21557 |
gadeslaan? |
zorgen voor:
eerste e van zerge tussen e en u
er goèd ver zerge (K359p Koersel)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21314 |
galgenaas |
sloeber:
Van Dale: sloeber, 2. (scheldwoord) smeerlap, schoelje, vlegel.
ne sloeber (K359p Koersel)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
torenkotten:
tore koters (K359p Koersel)
|
Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33849 |
galopperen |
vierklauwens (lopen):
vīrklǭs (K359p Koersel),
viervoets (lopen):
vīrvūts (K359p Koersel),
viervoets lopen:
vīrvuts lupǝ (K359p Koersel)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gaŋk (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
gang [ZND 01 (1922)], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gans (K359p Koersel)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
22500 |
gansrijden: ganskappen add. |
hanenkappen:
hanekappen (K359p Koersel)
|
Het volksvermaak waarbij de spelers op een paard, onder het rijden de met zeep besmeerde kop van een aan de poten opgehangen gans probeerden af te trekken [gansrijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18135 |
gapende wonde |
gapende wonde:
gapende won (K359p Koersel)
|
een gapende wonde [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|