17853 |
glijden |
glijden:
gleije (K359p Koersel)
|
glijden [ZND m]
III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
greilachen:
wnt V, 644: greien: krijten, schreien
grélachen (K359p Koersel),
in zijn eigen lachen:
hij lahcde in z`n eigen (K359p Koersel),
in z`en eigen lachen (K359p Koersel)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
dwaallichtje:
dwōͅl lextəkə (K359p Koersel),
lichtworm:
lichtwörm (K359p Koersel),
madelichtje:
maoilichtəkə (K359p Koersel)
|
glimworm [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
goed luisteren (K359p Koersel),
opletten:
opletten (K359p Koersel)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
(een) vierkantige:
vīrkantegǝ (K359p Koersel)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
21959 |
goed voederen |
zwaar voederen:
zwaar vöieren (K359p Koersel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
opbrengen:
ǫbręŋǝ (K359p Koersel)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
19102 |
goedheid |
goedheid:
ook materiaal znd 24, 20
goedhijt (K359p Koersel)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
das goeie koep (K359p Koersel),
das goë koeëp (K359p Koersel)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
bestekoop:
bestekoep (K359p Koersel),
het beste koeëp (K359p Koersel)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|