22335 |
alles kwijt |
blut:
blut (K359p Koersel)
|
Alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op den otoür (K359p Koersel)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33260 |
andere oude klaversoorten |
brabantse klaver:
brobǝntsǝ [klaver] (K359p Koersel),
winterklaver:
wentǝr[klaver] (K359p Koersel),
zomerklaver:
zōmǝr[klaver] (K359p Koersel)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andeivie (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
andēͅ.vi (K359p Koersel)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
á.ŋǝl (K359p Koersel),
nangel:
naŋǝl (K359p Koersel)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
nangel (K359p Koersel)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
mariaklokje:
het maria klakske laît (K359p Koersel)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
33617 |
appel, algemeen |
appel:
appel (K359p Koersel, ...
K359p Koersel)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 26 (1937)]
I-7
|
20638 |
appelbol |
krollemol:
krollemol (K359p Koersel),
Syst. Frings
kroͅləmoͅl (K359p Koersel)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelspijs:
appelspijs (K359p Koersel),
Syst. Frings
apəlspɛ̄s (K359p Koersel),
brij:
Syst. Frings Appelmoes, pruimemoes
brɛ̄i̯ (K359p Koersel)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)]
III-2-3
|