23268 |
heilige, zalige |
heilige:
nen heilige (K359p Koersel)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
vlagzeissie:
flagzē̜si (K359p Koersel)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
26734 |
heizode |
heivlag:
(mv)
hē̜flagn (K359p Koersel)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
gaard:
gār (K359p Koersel)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
18998 |
helpen |
helpen:
hə:lpə (K359p Koersel)
|
helpen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
he.jməl (K359p Koersel),
hēməl (K359p Koersel)
|
hemel [RND] || Hemel. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
prok:
prok (K359p Koersel),
prokhen:
prokhen (K359p Koersel)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
hengel (K359p Koersel)
|
hengsel [ZND 43 (1943)]
III-2-1
|
33748 |
hengst |
hengst:
hęŋst (K359p Koersel)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33944 |
hengstebit |
beugelgebit:
bø̄gǝlgǝbēt (K359p Koersel)
|
Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50]
I-10
|