23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsingel (L432a Koningsbosch)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
absolutie (L432a Koningsbosch)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
overste:
euvischte (L432a Koningsbosch)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17651 |
achterste |
vot:
vot (L432a Koningsbosch)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
17650 |
achterwerk |
bats:
batsse (L432a Koningsbosch),
britsel:
britsel (L432a Koningsbosch)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
dunne melk:
dø̜̄n melk (L432a Koningsbosch)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
23965 |
afgunst |
afgunst:
aafgunst (L432a Koningsbosch)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23966 |
afgunstig |
afgunstig:
aafgunstig (L432a Koningsbosch)
|
Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aflaat (L432a Koningsbosch)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23734 |
afraffelen |
afratelen:
afratelen (L432a Koningsbosch)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|