e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koningsbosch

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deksel van de karnton deksel: deksǝl (Koningsbosch) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
denken denken: dinke (Koningsbosch) denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] III-1-4
deugd deugd: deug (Koningsbosch) Deugd. [N 96D (1989)] III-3-3
deugniet deugeniet: dügəneet (Koningsbosch) deugniet [DC 11 (1942)] III-1-4
dief dief: deef (Koningsbosch) dief [DC 11 (1942)] III-3-1
dirigent van het zangkoor dirigent (<du.): diregent (Koningsbosch) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3
dochter dochter: dochtər (Koningsbosch), dŏchtər (Koningsbosch), kind: kinjd (Koningsbosch) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2
dode lijk: liek (Koningsbosch) het lijk [de liech] [N 96D (1989)] III-2-2
dodenwake dodenwacht: doeëdenwach (Koningsbosch) de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)] III-2-2
doek doek: hae vreef zig de sjaon op mit ene dook (Koningsbosch) Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3