34253 |
deksel van de karnton |
deksel:
deksǝl (L432a Koningsbosch)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L432a Koningsbosch)
|
denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
23319 |
deugd |
deugd:
deug (L432a Koningsbosch)
|
Deugd. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
dügəneet (L432a Koningsbosch)
|
deugniet [DC 11 (1942)]
III-1-4
|
21310 |
dief |
dief:
deef (L432a Koningsbosch)
|
dief [DC 11 (1942)]
III-3-1
|
23565 |
dirigent van het zangkoor |
dirigent (<du.):
diregent (L432a Koningsbosch)
|
De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochtər (L432a Koningsbosch),
dŏchtər (L432a Koningsbosch),
kind:
kinjd (L432a Koningsbosch)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
lijk:
liek (L432a Koningsbosch)
|
het lijk [de liech] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20441 |
dodenwake |
dodenwacht:
doeëdenwach (L432a Koningsbosch)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
hae vreef zig de sjaon op mit ene dook (L432a Koningsbosch)
|
Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|