e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koningsbosch

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kous: algemeen hoos: haos (Koningsbosch) Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] III-1-3
kralen van de rozenkrans kralen: kralle (Koningsbosch) De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kransen kransen: krensen (Koningsbosch) Een krans van dennegroen maken voor een priesterfeest [krensen]. [N 96D (1989)] III-3-3
krekel krekel: krīəkəl (Koningsbosch) krekel [DC 07 (1939)] III-4-2
krentenbrood krentenweg: krinte wek (Koningsbosch) brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] III-2-3
krom, met bochten krom: kromp (Koningsbosch) krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
kroonluchter kroonluchter: kroonluchter (Koningsbosch) Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)] III-3-3
kropgat korengat: korengat (Koningsbosch) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruias, kruirad kruias: kryjas (Koningsbosch) Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.] II-3
kruien kruien: kryjǝ (Koningsbosch) De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] II-3