19553 |
lepel |
lepel:
laepel (L432a Koningsbosch)
|
lepel [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
licht:
licht (L432a Koningsbosch)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
26438 |
ligger |
ligger:
ligger (L432a Koningsbosch)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
20443 |
lijkbaar |
lijkbaar:
liekbaar (L432a Koningsbosch)
|
De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24068 |
lijkboog |
lijkboog:
liekboaëg (L432a Koningsbosch)
|
De in de kerk opgestelde boog bij een lijkdienst, lijkboog [doeëdeboaëg, boaëg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
26183 |
lijken |
doekentouwen:
dø̄ktǫwǝn (L432a Koningsbosch)
|
De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.]
II-3
|
20254 |
lijkenhuisje |
lijkenhuisje:
liekehuuske (L432a Koningsbosch)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20466 |
lijkwagen |
lijkwagen:
liekwage (L432a Koningsbosch)
|
de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20904 |
limonade |
limonade:
limmenaad (L432a Koningsbosch)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
17617 |
lip |
lip:
lùp (L432a Koningsbosch)
|
lip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|