26162 |
roedewiggen |
spieën/spijen:
špęjǝ (L432a Koningsbosch)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
tiet, tiet:
tīt, tīt (L432a Koningsbosch)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34530 |
roep- en lokwoord voor de haan |
hans, hans:
hans, hans (L432a Koningsbosch)
|
In vraag 2a van de "Amsterdamse" lijst 6 werd specifiek gevraagd naar "lok- of roepnaam voor de haan". Een groot aantal informanten zegt geen onderscheid te maken bij het roepen of lokken van haan, hen of kuiken. De antwoorden die specifiek werden gegeven voor lok- of roepnaam voor de haan zijn in dit lemma opgenomen. [A 6, 2a]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
jiep, jiep:
jīp, jīp (L432a Koningsbosch)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuik, kuik:
kȳk, kȳk (L432a Koningsbosch)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
24034 |
roeping |
roeping:
reuping (L432a Koningsbosch)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34531 |
roepwoord om de klokhen te lokken |
broek, broek:
brūk, brūk (L432a Koningsbosch),
kloek, kloek:
kluk, kluk (L432a Koningsbosch)
|
[N 19, 44c; A 6, 2c]
I-12
|
20760 |
roggebrood |
broodje:
brödje (L432a Koningsbosch)
|
roggebrood [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
20705 |
rond wittebrood |
ronde weg:
ronde wek (L432a Koningsbosch)
|
rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
26272 |
rondsel |
rondsel:
rǫnsǝl (L432a Koningsbosch)
|
Het spijlen- of stavenrad dat aan de bovenzijde van het staakijzer is bevestigd. Bij de standerdmolen loopt dit rad in het aswiel, bij de Hollandse molen in het spoorwiel. Het rondsel is opgebouwd uit twee evenwijdige schijven die verbonden zijn door op regelmatige afstand loodrecht geplaatste staven. Zie ook afb. 58 en 59 en de toelichting bij het lemma ɛrondsel van de watermolenɛ.' [N O, 14a; A 42A, 11; Sche 42; N O, 41f; N D, 21; N D, 25]
II-3
|