e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koningsbosch

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roedewiggen spieën/spijen: špęjǝ (Koningsbosch) De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76] II-3
roep- en lokwoord voor de gans tiet, tiet: tīt, tīt (Koningsbosch) Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6] I-12
roep- en lokwoord voor de haan hans, hans: hans, hans (Koningsbosch) In vraag 2a van de "Amsterdamse" lijst 6 werd specifiek gevraagd naar "lok- of roepnaam voor de haan". Een groot aantal informanten zegt geen onderscheid te maken bij het roepen of lokken van haan, hen of kuiken. De antwoorden die specifiek werden gegeven voor lok- of roepnaam voor de haan zijn in dit lemma opgenomen. [A 6, 2a] I-12
roep- en lokwoord voor de kip jiep, jiep: jīp, jīp (Koningsbosch) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kuiken kuik, kuik: kȳk, kȳk (Koningsbosch) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roeping roeping: reuping (Koningsbosch) Roeping. [N 96D (1989)] III-3-3
roepwoord om de klokhen te lokken broek, broek: brūk, brūk (Koningsbosch), kloek, kloek: kluk, kluk (Koningsbosch) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roggebrood broodje: brödje (Koningsbosch) roggebrood [DC 35 (1963)] III-2-3
rond wittebrood ronde weg: ronde wek (Koningsbosch) rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)] III-2-3
rondsel rondsel: rǫnsǝl (Koningsbosch) Het spijlen- of stavenrad dat aan de bovenzijde van het staakijzer is bevestigd. Bij de standerdmolen loopt dit rad in het aswiel, bij de Hollandse molen in het spoorwiel. Het rondsel is opgebouwd uit twee evenwijdige schijven die verbonden zijn door op regelmatige afstand loodrecht geplaatste staven. Zie ook afb. 58 en 59 en de toelichting bij het lemma ɛrondsel van de watermolenɛ.' [N O, 14a; A 42A, 11; Sche 42; N O, 41f; N D, 21; N D, 25] II-3