24242 |
sijs |
sijsje:
seska (Q167p Koninksem)
|
sijs [ZND m]
III-4-1
|
17752 |
sik |
baardje:
bø͂ͅtša (Q167p Koninksem),
sikje:
sikska (Q167p Koninksem)
|
Een sikje (puntig baardje aan de kin). [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
28694 |
sikkel |
sikkel:
sekǝl (Q167p Koninksem),
zichel:
zixǝl (Q167p Koninksem)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
singel:
siŋǝl (Q167p Koninksem)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
22765 |
sint-maartensvuur |
sint-maartensvuur:
in een naburig dorp Rutten bestond het st maartensvuur
st maartensvuur (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2, III-3-3
|
19420 |
sintel |
krik:
kriek (Q167p Koninksem)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinteͅrklueͅs (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
Sint-Niklaas. [ZND 06 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (Q167p Koninksem)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
səlōͅət (Q167p Koninksem)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (Q167p Koninksem)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|