18091 |
spatader |
spatader:
spatoeͅrs (Q167p Koninksem)
|
spatader (uitpuilende ader aan been, Fr. varice) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
17782 |
speeksel |
spekel:
WNT: spekel.
spēͅkkel (Q167p Koninksem)
|
speeksel [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (Q167p Koninksem),
dø̜m (Q167p Koninksem)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
speͅk (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
spek (Q167p Koninksem)
|
spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
18390 |
speld |
spengel:
spęŋǝl (Q167p Koninksem)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
vastspangen:
vasspanǝ (Q167p Koninksem)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
ich spēl, ži[a} spēlt, vēͅ[a} spēla (Q167p Koninksem)
|
Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
32981 |
spelt |
spelt:
spɛ.lt (Q167p Koninksem)
|
Triticum spelta L. Een soort van grove tarwe die ook op schrale grond gedijt. Het is in Limburg weinig bekend. De opgave spang, afkomstig uit het materiaal Willems, is hier wel opgegeven vanwege associatie met "speld". [Wi 52; monogr.; add. uit JG 1b; L 39, 15]
I-4
|
20165 |
spenen |
spenen:
spēnǝ (Q167p Koninksem)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (Q167p Koninksem)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|