18186 |
zakdoek |
maalneusdoek:
mâlnøzeng (Q167p Koninksem)
|
Zakneusdoek (fr. mouchoir). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zōͅleͅg nauw`ūr (Q167p Koninksem)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zavel:
zǭvǝl (Q167p Koninksem)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
32896 |
zandblok, klomp |
klomp:
klo.mp (Q167p Koninksem)
|
Wanneer de maaier het natte zand of de leem die hij nodig had om de strekel "scherp" te maken, niet bij de hand had, bij voorbeeld in de vorm van molshopen of aan een slootkant, dan nam hij dat zelf mee in een hol voorwerp, en wel doorgaans in een (oude) klomp. In dit lemma komen de benamingen van dit voorwerp ter sprake. Het spreekt voor zich dat dit zandblok of deze klomp alleen daar voorkwamen waar men ook de strekel kende. Uit de verscheidenheid van de namen en uit de aantekeningen van de zegslieden is af te leiden dat vele soorten holle voorwerpen voor dit doel konden dienen; vandaar ook de vele dubbele opgaven die in dit lemma zijn verwerkt en de volgende aantekeningen: L 364: "in een emmer"; L 361: "ook wel in een zak gedaan"; Q 1: "het wetslijk werd op de grond gelegd". In L 359, 361, 362, 363, 365, 366, 416, Q 1, 2a, 71, 85 en 171 werd uitdrukkelijk opgegeven dat het slijpzand níét in een klomp werd meegenomen naar het veld. Opmerkenswaard zijn nog de aantekeningen van de zegslieden van P 178: "werd aan de snaad (de steel van de zeis) vastgemaakt" en van L 423: "de slijpbus is een houten pot voor het zavel". Hoewel in feite etymologisch identiek, zijn de vormen klomp en klonk hier en op de kaart uit elkaar gehouden. Zie verder ook voor de inhoud van het zandblok het lemma ''slijpzand, zavel''.' [N 18, 83; JG 1a, 1b]
I-3
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zepen:
hɛ̄ kan zeipa (Q167p Koninksem)
|
Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
rooster:
røstǝr (Q167p Koninksem)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
19472 |
zeemlap |
vensterleer:
vinsteͅrlēͅr (Q167p Koninksem)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zeip (Q167p Koninksem)
|
Zeep [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
løtər (Q167p Koninksem)
|
zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
zeggə (Q167p Koninksem)
|
zeggen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|