e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koninksem

Overzicht

Gevonden: 1465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deeg deeg: dijg (Koninksem, ... ) zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
dekken springen: spreŋǝ (Koninksem, ... ) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
deksel deksel: deksel (Koninksem, ... ), deksəl (Koninksem, ... ), dèèksəl (Koninksem) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Koninksem) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil paardsdeken: pi̯ats˱dękǝ (Koninksem) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛ.mpǝx (Koninksem) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
denken denken: ich denk, vɛ̄ denka (Koninksem) ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)] III-1-4
dennennaalden dennennaalden: dennenəl (Koninksem) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
deugniet deugniet: ook materiaal znd 23,4  dügnit (Koninksem) deugniet [ZND 01 (1922)] III-1-4
dief schelm: sjelm (Koninksem) dief [ZND 23 (1937)] III-3-1