e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Koninksem

Overzicht

Gevonden: 1465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draagriem hulp: hø̜.lǝp (Koninksem) Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70] I-10
draaiende karnton botterrol: [botter]rǫl (Koninksem) De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.] I-11
drachtige merrie vol: vǫ.l (Koninksem) De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a] I-9
draden of randen van peulvruchten ringen/randen: reͅŋ (Koninksem) [Goossens 1b (1960)] I-7
dragen dragen: drauge (Koninksem), draögen (Koninksem) dragen [ZND 25 (1937)] III-1-2
draven draven: drǭvǝ (Koninksem) In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d] I-9
dreef dreef: dreef (Koninksem) een lange dreef [ZND 23 (1937)] III-3-1
dries dries: dris (Koninksem) In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.] I-8
driftig kwaad: koot (Koninksem) driftig [ZND 23 (1937)] III-1-4
drijftol houwdop: houwdop (Koninksem), jaagdop: jaugdop (Koninksem), Das Etymon (h)uuldop, das wir für Herkenbosch, Melick, Stevensweert (neben pompernel) und Halen belegen konnten, und das auf das (h)ulen: Brummen des Kreisels Bezug nimmt, hat nur örtlich diesen Inhalt. Auch slagdop (Moll neben zwiepdop), staldop Kreisel, den man stellt (Beerse neben staldjas, Arendonk), soppie, sop, soptol, jossop, jaogsop, deren sop irgendwie mit franz. sabot zusammenhängt (Dorst, Oosterhout, Waspik, Made, Hooge Zwaluwe, Breda), jaagdop (Koninksheim, Heers) sind nur örtlich belegt.  jaagdop (Koninksem), kleine dop: klein dop (Koninksem) Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Kreisel (Peitschkreisel). III-3-2