| 24925 |
laag grond |
laag:
log (Q167p Koninksem)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
| 33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
re.ŋk (Q167p Koninksem)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
| 33699 |
laagte in het landschap |
del:
dɛl (Q167p Koninksem),
laagte:
lęi̯xtǝ (Q167p Koninksem)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
| 33089 |
laatste voer |
meivracht:
męi̯vrax (Q167p Koninksem)
|
De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59]
I-4
|
| 27367 |
laden |
laden:
lǫi̯ǝ (Q167p Koninksem)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
| 27854 |
lading |
vracht:
vrā.x (Q167p Koninksem)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
| 33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
fornuis:
(mv)
fǫrnē̜ ̞zǝ (Q167p Koninksem)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
| 18147 |
lam |
lam:
loam (Q167p Koninksem),
loum (Q167p Koninksem),
lā.mp (Q167p Koninksem),
lammetje:
lɛmkǝ (Q167p Koninksem),
schaapje:
šøu̯pkǝ (Q167p Koninksem)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)]
I-12, III-1-2
|
| 34412 |
lammeren |
lammen:
lámǝ (Q167p Koninksem),
lemmeren:
lɛmǝrǝn (Q167p Koninksem)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|