23240 |
maria-hemelvaart |
onze-lieve-vrouw-halve-oogst:
oe is een lettergreep
slievrou haavenoës (Q167p Koninksem)
|
Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)]
III-3-3
|
21271 |
markt |
markt:
terjaus üver de maart (Q167p Koninksem)
|
Dwars over de markt [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24945 |
marmer |
malver:
moilvera beelt (Q167p Koninksem)
|
marmeren beeld [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
22739 |
marmeren beeld |
beeld:
moilvera beelt (Q167p Koninksem)
|
Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
24350 |
marter |
fluwijn:
steenmarter ondergebracht bij marter, alg.
fləwijeͅn (Q167p Koninksem)
|
steenmarter [ZND 07 (1924)]
III-4-2
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zi.xtǝhuǫk (Q167p Koninksem)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
17849 |
meegaan |
meegaan:
mät gŏn (Q167p Koninksem),
meegaan met:
dan goan və met ux met (Q167p Koninksem)
|
Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
21038 |
meel |
meel:
mę̄l (Q167p Koninksem)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
meikēveͅr (Q167p Koninksem),
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; witter
moller (Q167p Koninksem)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
klein mètska (Q167p Koninksem),
vrouwtje:
vrouwkə (Q167p Koninksem),
wijfje:
wéfkə (Q167p Koninksem)
|
klein meisje [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|